Opdracht 1
Milou heeft op 14 maart een banksaldo van €780,79 debet. Ze gaat die dag winkelen en uit eten. Bij het winkelen geeft ze €450,60 uit. Het uit eten kost €128,50 en wordt betaald door haar vriend. Die dag komt haar salaris binnen, er wordt €250,- gestort. Bereken hoeveel geld er 's avonds op 14 maart op haar rekening staat. Geef daarbij aan of het om een debet- of creditsaldo gaat.
ANTWOORD: -€780,79 - €450,60 + €250 = -€981,39 (debetsaldo)
Opdracht 2
Mohammed heeft op 6 februari een banksaldo van €128,45 credit. Hij koopt via iDeal bij Bol.com een nieuwe robotstofzuiger ter waarde van €499. Op 7 maart koopt hij een nieuwe tv bij BCC. Hij kiest hier voor een betaling met zijn creditcard. Verder pint hij die dag zijn boodschappen ter waarde van €76,35. Bereken hoeveel geld er 's avonds op 7 maart op zijn rekening staat. Geef daarbij aan of het om een debet- of creditsaldo gaat.
ANTWOORD: €128,45 - €499 - €76,35 = -€446,90 (debetsaldo)
Opdracht 3
Van Selma zijn de volgende gegevens bekend:
1 december: saldo betaalrekening €845,12 debet
4 december: Salaris wordt bijgeschreven €1.634,80
5 december: Aankopen Bart Smit €325,45 met de pin
22 december: Aankopen AH €136,42 met de pin
Bereken hoeveel geld er op 31 december op haar rekening staat. Geef daarbij aan of het om een debet- of creditsaldo gaat.
ANTWOORD: -€845,12 + €1.634,80 - €325,45 - €136,42 = €327,81 (creditsaldo)
Opdracht 4
David heeft een banksaldo van €2.238,10 credit. Hij koopt via iDeal een nieuwe tv ter waarde van €899. De beboekte vakantie die met de creditcard was betaald wordt ook afgeschreven, een bedrag van €2.500. Bereken hoeveel geld er na de laatste afschrijving op zijn rekening staat. Geef daarbij aan of het om een debet- of creditsaldo gaat.
ANTWOORD: €2.238,10 - €899 - €2.500 = -€1.160,90 (debetsaldo)